Moeilijke woorden maar dan makkelijk

A:

Actief kiesrecht: Het recht om je stem uit te brengen bij verkiezingen.

Algemeen kiesrecht: Actief en passief kiesrecht voor mannen en vrouwen.

Algemene politieke beschouwingen: Debatten tussen de Tweede kamer en de ministers op de woensdag en donderdag na Prinsjesdag over voornamelijk de Rijksbegroting.

 Ambtenaren: Mensen die werken voor de overheid. Dus betaald worden uit de 'schatkist..'

B:

Begroting: Overzicht van alle inkomsten en uitgaven.

Belastingen: Verplichting tot het betalen van bepaalde bijdragen aan de staat.

Beleid: Besluiten en voornemen om beoogde doelstellingen voor elkaar te krijgen.

C:

Censuskiesrecht: Aan de hand van het betalen van een bepaalde som aan belasting wordt bepaald wie wel en niet stemrecht heeft.

Coalitie: Samenwerkingsverband tussen twee of meer politieke partijen die in de regering plaatsnemen.

Coalitiefracties: De fracties in de volksvertegenwoordiging die leden van hun politieke partij in het dagelijks bestuur hebben. Bijv. Op dit moment regeren de VVD en het CDA. De coalitiefracties in de Tweede Kamer zijn dan dus de VVD en het CDA.

Coalitiepartijen: Zie coalitiefracties.

Code civiel: Het eerste Burgerlijk Wetboek, in gesteld door Napoleon Bonaparte.

College van burgemeester en wethouders: Dagelijks bestuur van de gemeente.

Commissaris van de Koning: Voorzitter van de Gedeputeerde Staten ( het dagelijks bestuur van de provincie ).

 Compromis: Afspraak waarbij alle partijen iets inleveren.

Confessionele stroming: Politieke stroming waarbij het christelijke geloof centraal staat.

Conservatief: Behoudend. Vaak zelfs vroegere tijden willen herstellen.

Constitutie: Grondwet.

Constitutionele parlementaire monarchie: Koninkrijk waar de hoogste macht niet bij de koning ligt maar bij het parlement. Daarnaast moeten het Koninklijk huis en politici zich net als alle andere burgers zich aan de grondwet houden. Constitutie = grondwet. Monarchie = koninkrijk.

Controleren: Toezicht houden. Zo houdt de volksvertegenwoordiging toezicht op wat het dagelijks bestuur uitvoert.

D:

Debat: Discussie tussen de verschillende politici, geleid door een voorzitter ( of op televisie een presentator).

Demissionair kabinet: Kabinet dat zijn ontslag heeft ingediend en tot de vervroegd ingestelde verkiezingen alleen nog lopende zaken mag afhandelen.

Departement: Zie ministerie.

Directe democratie: Wanneer iedere burger afzonderlijk meebeslist, een stem heeft, met betrekking tot alle besluiten die het land aangaan.

Directe verkiezingen: Wanneer een politiek orgaan rechtstreeks door de kiesgerechte burger gekozen wordt.

Districtenstelsel: Een verkiezingsstelsel waarbij het land wordt verdeeld in districten ( regio's ). In ieder district wordt apart gestemd. De partij die de meeste stemmen haalt in dat district krijgt de zetels van die regio in de Tweede Kamer.

Dynastie: Vorstenhuis. Één regerende koninklijke familie.

E:

Eenheidsstaat: Voor het hele land gelden dezelfde wetten en regels en manier van handhaving hiervan. Het land wordt dan ook bestuurd door dezelfde regering.

Eerste Kamer: Een deel van onze landelijke volksvertegenwoordiging. Ook wel Senaat genoemd. In tegenstelling tot de Tweede Kamer wordt de Eerste Kamer niet via directe verkiezingen maar via indirecte verkiezingen gekozen.

Evenredige vertegenwoordiging: Het percentage stemmen dat een politieke partij krijgt tijdens de verkiezingen is gelijk aan het percentage zetels dat de partij in de volksvertegenwoordiging krijgt. Dus wanneer de VVD 24% van de stemmen krijgt, dan krijgt de VVD ook 24% van het aantal plekken in de volksvertegenwoordiging.

F:  

Formateur: Persoon die het nieuwe kabinet gaat samenstellen, Bijvoorbeeld wie de nieuwe minister van financiën en staatssecretaris van onderwijs worden. Dit gebeurt na het werk van de informateur.

Fractie: Groepje mensen in de volksvertegenwoordiging die tot dezelfde politieke partij horen.

Fractievoorzitter: Leider van een fractie.

G:

Gedeputeerde Staten: Dagelijks bestuur van een provincie.

Gedoogakkoord: Akkoord tussen de coalitiepartijen met een oppositie partij. Hierin staan afspraken die de partijen met elkaar hebben gemaakt in ruil voor steun bij belangrijke punten in het regeerakkoord.

Geheim van paleis Noordeinde: De koning overlegt regelmatig met de premier en de overige ministers. Daardoor weet hij erg veel en kan ze ook raad geven. Of hij dat ook doet weten we eigenlijk niet zeker omdat er niets van wat de koning en de ministers bespreken openbaar gemaakt mag worden. De journalisten weten hier dus ook niets van.

Gelijkheid: Dezelfde rechten, plichten en mogelijkheden om doelen te bereiken voor iedere burger.

Gemeenteraad: Volksvertegenwoordiging van een gemeente.

Grondrechten: Grondrechten kunnen we splitsen in 2 soorten: 1. Klassieke grondrechten: deze verbieden de overheid iets te doen in het leven van de burgers. 2. Sociale grondrechten: Deze dwingen de overheid iets te doen voor de burgers.

Grondwet: De grondwet geeft een beschrijving van: Hoe ons land wordt bestuurt, Welke rechten en plichten het staatshoofd en de burgers hebben en Welke rechten het bestuur van ons land niet kan afnemen. Bijv. de grondrechten.\

H:

Hoge Raad: Hoogste orgaan van de rechterlijke macht. ( Hoogste rechtbank )

I:

Indirecte democratie: Het volk heeft geen directe invloed op de besluitvorming. Zij kiezen eens in de 4 jaar hun afgevaardigden hiervoor: de volksvertegenwoordigers.

Indirecte verkiezingen: Wanneer een politiek orgaan ( in Nederland geldt dit voor de Eerste Kamer ) niet rechtstreeks door de burgers gekozen wordt maar via een andere instelling/politiek orgaan.

Individualiteit: Gericht op eigen persoon/op individuen.

Informateur: Persoon die na de verkiezingen moet gaan onderzoeken welke politieke partijen met elkaar in een kabinet kunnen gaan samenwerken. Wanneer mogelijke partijen bekend zijn, wordt bekeken hoe het regeerakkoord eruit zou komen te zien.

K:

Kabinet: Ministers en staatssecretarissen.

Kabinet is gevallen: Wanneer conflicten en onenigheid tussen ministers of tussen ministers en de Tweede Kamer niet opgelost worden, biedt het kabinet zijn ontslag aan bij de koning: kabinet is gevallen.

Kabinetscrisis: Wanneer conflicten en onenigheid tussen ministers of tussen ministers en de Tweede Kamer heel hoog oplopen en er kans bestaat dat ze er niet uit komen.

Kabinetsformatie: Vorming van een nieuw kabinet.

Kandidatenlijst: Lijst van een politieke partij, waar alle personen die zich verkiesbaar stellen voor die partij op staan.

Kiesdeler: Het aantal benodigde stemmen voor één zetel: totaal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door het totaal aantal zetels-> uitkomst is de kiesdeler.

Klassieke grondrechten: Staan in de grondwet. Deze verbieden de overheid iets te doen in het leven van de burgers.

Koffertje: Wordt ieder jaar op Prinsjesdag, op de derde dinsdag van september, door de minister van Financiën aan de Tweede Kamer aangeboden. Het koffertje bevat de Rijksbegroting en de Miljoenennota.

L:

Lastbrief: Afgevaardigden van de Staten kregen een lastbrief mee. Daarin stonden alle besluiten van het gewest over de verschillende te bespreken onderwerpen. De afgevaardigden mochten hier niet van afwijken.

Liberale stroming: Politieke stroming waarbij vrijheid op persoonlijk en economisch gebied centraal staat.

Lijstduwer: De laatste persoon op de kandidatenlijst van een politieke partij. Een lijstduwer wordt pas zo genoemd wanneer het gaat om bijv. een bekende Nederlander die niet echt gekozen wil worden maar op deze manier zijn steun voor de politieke partij wilt tonen. Dit kan een winst in stemmen opleveren.

Lijsttrekker: De nummer 1 op de kandidatenlijst van een politieke partij.

M: 

Medewetgeving: In samenwerking met een ander politiek orgaan ( mede- )wetgeving tot stand brengen.

Miljoenennota: Samenvatting van de rijksbegroting.

Minderheidskabinet: Een kabinet waarin  politieke partijen plaatsnemen die gezamenlijk géén meerderheid aan steun hebben in de Tweede Kamer.

Ministerie: Minister met al zijn ambtenaren. Bijvoorbeeld het ministerie van Binnenlandse Zaken bestaat uit: de minister van Binnenlandse Zaken, evt. een staatssecretaris en alle ambtenaren die bij dat ministerie horen.

Ministeriële verantwoordelijkheid: De ministers zijn verantwoordelijk voor de woorden en daden van hun ambtenaren én van de leden van het Koninklijk huis.

Minister-president: Minister van Algemene Zaken en voorzitter van de ministerraad. Ook wordt van hem verwacht dat hij onenigheid tussen ministers probeer te voorkomen en anders op te lossen.

Ministerraad: Alle ministers.

Minister zonder portefeuille: Minister zonder eigen ministerie. Hij valt dan onder een ander ministerie en heeft daarmee ook geen eigen budget (portefeuille). Hij moet een plek zien te vinden in de begroting van het ministerie waar hij onder valt om zijn beleid te financieren.

Montesquieu: Fransman die leefde tijdens de Verlichting. Hij bedacht het idee van de Trias Politica.

N:

Nivelleren: (Inkomens)verschillen tussen mensen verkleinen.

O:

Onschendbaar: Niet aansprakelijk te stellen voor eigen woorden en daden. In dit geval de leden van het Koninklijk huis.

Openbare taak: Functie waarbij uiterlijk vertoon van belang is. Zie ook representieve taak.

Opkomstplicht: Verplichting je te melden op het stembureau bij verkiezingen. Je stem uitbrengen is niet verplicht.

Oppositiefracties: De politieke partijen die geen mensen van hun partij in het dagelijks bestuur hebben. Bijv. op dit moment regeren VVD en CDA. Alle andere politieke partijen in de Tweede Kamer zijn de oppositiefracties.

Oppositiepartijen: Zie oppositiefracties.

Oproepkaart: Iedere kiesgerechtigde burger krijgt een oproepkaart met de datum, tijd en plaats van de verkiezingen. Deze oproepkaart moet je samen met je legitimatie meenemen naar het stembureau om je stem uit te mogen brengen.

Overheid: Personen en instanties die het gezag in het land hebben.

P:

Parlement: Volksvertegenwoordiging: de Eerste en Tweede Kamer. Ook wel Staten-Generaal genoemd.

Parlementaire democratie: Het volk is de baas ( democratie ). Dit is geregeld door het kiezen van volksvertegenwoordigers die 4 jaar lang namens het volk besluiten nemen en de regering controleren. Deze volksvertegenwoordigers nemen plaats in het parlement.

Passief kiesrecht: Het recht om je verkiesbaar te stellen.

Persconferentie: Bijeenkomst waar de journalisten worden ingelicht over de stand van zaken.

Prinsjesdag: Derde dinsdag van september. De ministers presenteren hun plannen voor het komende jaar aan de Staten-Generaal      (= volksvertegenwoordiging = parlement = Eerste en Tweede Kamer ).

Progressief: Vooruitstrevend. Veel dingen willen veranderen.

Protestanten: Christenen die het katholieke geloof wilden hervormen. Uiteindelijk vormt het protestantisme een afsplitsing binnen het christendom.

Provinciale Staten: Volksvertegenwoordiging van de provincie.

R:

Raad van State: Hoogste adviescommissie van de regering.

Reformatie: De hervorming van de rooms-katholieke kerk en geloof in de 16e eeuw.

Regeerakkoord: Bevat de belangrijkste afspraken en punten die de regeringspartijen samen willen gaan bereiken in de komende 4 jaar. (concept=ontwerp/opzet)

Regenten: Adel en rijke burgerij,

Regering: Koning en ministers. Dagelijks bestuur van het land. Behoort tot de wetgevende, maar voornamelijk tot de uitvoerend macht.

Regeringspartijen: De politieke partijen die in de regering plaatsnemen.

Rekenkamer: Controleert de uitgaven van de regering.

Rentmeesterschap: God heeft de zorg voor de aarde aan de mens toevertrouwd. De mens moet de aarde goed beheren, als een rentmeester.

Representatieve taak: Vertegenwoordigende functie. Zie ook openbare taak.

Reststemmen: Bij verkiezingen komt de kiesdeler nooit op een mooi rond getal uit waarmee de zetels feilloos te verdelen zijn. Er blijven altijd stemmen over.

Restzetels: Door reststemmen blijven er vaak ook restzetels over: zetels die niet zomaar toe te wijzen zijn aan een politieke partij. De toewijzing gebeurd middels een ingewikkelde berekening.

Rijksbegroting: Overzicht van inkomsten en uitgaven (= begroting) van alle ministeries bij elkaar, Wordt ieder jaar gepresenteerd op Prinsjesdag, de derde dinsdag van september.

S: 

Secretaris-generaal: De allerhoogste ambtenaar op een ministerie.

Slogan: Pakkende zin die een gedachte van een politieke partij weergeeft.

Sociale grondrechten: Staan in de grondwet. Deze dwingen de overheid iets te doen voor de burgers.

Socialistische stroming: Politieke stroming waarbij gelijkheid van mensen centraal staat.

Soevereiniteit: Het recht om zelf wetten en regels op te stellen en te handhaven.

Solidariteit: Gevoel hebben en tonen van saamhorigheid.

Staatshoofd: Koning.

Staatssecretaris: Een soort 'onderminister' die een deel van het werk van de minister overneemt en hier ook verantwoordelijk voor is.

Staten-Generaal: In de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden: de gezamelijke vergadering van de 7 gewesten over de buitenlandse politiek en het leger. Tegenwoordig: de Eerste en Tweede Kamer -> volksvertegenwoordiging.

Stembiljet: Formulier waar alle kandidatenlijsten van de politieke partijen die deelnemen aan de verkiezingen op staan. Je brengt je stem uit door één vakje in te kleuren.

Stemplicht: Verplichting je stem uit te brengen bij verkiezingen.

Streekplannen: De inrichting van een regio. Welk gebied bedoeld is voor bijvoorbeeld: recreatie, industrie etc.

T:

Trêveszaal: Eén van de zalen van het Binnenhof. De zaal wordt o.a. gebruik voor de vergaderingen van de ministerraad.

Trias politica: Scheiding der machten. Bedoeld om machtsmisbruik te voorkomen, De drie belangrijkste machten zijn gescheiden om te functioneren onafhankelijk van elkaar, De scheiding van machten van de trias politica ziet er als volgt uit: wetgevende macht: maakt de wetten, uitvoerende macht: voert de wetten uit, rechterlijke macht: straft de overtreders van de wet.

Troonrede: Hierin staat wat de ministers het komende jaar voor plannen hebben. Er worden hier nog geen bedragen genoemd. Hij wordt voorgelezen door de koning op Prinsjesdag ( derde dinsdag van september ).

Tweede Kamer: Onderdeel van de landelijke volksvertegenwoordiging. Wordt bij landelijke verkiezingen rechtstreeks gekozen door kiesgerechtigde burgers.

V:

Verdraagzaamheid: Andersdenkenden dezelfde rechten gunnen die jij geniet.

Verkenner: Persoon aangewezen door de Tweede Kamer. Deze onderzoekt na de verkiezingen welke partijen zouden kunnen samenwerken in een kabinet.

Vervroegde verkiezingen: Verkiezingen die eerder gepland worden dan de bedoeling is. Dit gebeurd bijvoorbeeld na het vallen van een kabinet.

Verzorgingsstaat: De staat zorgt voor zijn burgers wanneer zij dat zelf (even) niet meer kunnen. Dit gebeurd middels een uitgebreid stelsel van uitkeringen en subsidies,

Volksvertegenwoordiging: Afgevaardigden die door het volk gekozen zijn om besluiten te nemen en de regering te controleren.

Voorkeurszetel: Een kandidaat van een partij die na de verkiezingen officieel geen zetel hoort te krijgen kan door middel van heel veel voorkeursstemmen toch een zetel toegewezen krijgen.

Vrede van Münster: 1648 - Spanje erkend de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

Vrijheid: Onafhankelijkheid, aan weinig regels en wetten gebonden.

Z:

Zetels: Plaats in de volksvertegenwoordiging. Zetel is een ander woord voor stoel.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.